Hoe bereid je je voor op de complexe uitdagingen van de moderne samenleving? Dat onderzoeken we in het Sluislab, waar je als student de vrijheid krijgt om je vast te bijten in maatschappelijke problemen en samen werkt aan zelfbedachte oplossingen. Mirthe van den Hee, PhD-kandidaat, docent-onderzoeker Creative Business én coach bij het Sluislab, deelt haar inzichten over deze unieke leerervaring en de impact ervan. Wat levert leren in een lab op – voor studenten, partners én (eind)gebruikers?
Een interview met docent-onderzoeker Mirthe van den Hee
In het Sluislab gaan studenten aan de slag met complexe problemen. Waar begin je en hoe pak je zo’n vraagstuk aan?
‘Het begint allemaal met stap één: wat moeten we onderzoeken en wie zijn erbij betrokken? In de eerste fase van de minor, definiëren studenten het probleem of project in hun eigen woorden. Vervolgens gaan ze dieper onderzoek doen en praten ze met partners en betrokkenen. In de tweede fase beginnen ze met het bedenken van concepten die kunnen bijdragen aan de oplossing, waarbij ze constant divergeren en opnieuw beginnen.
We maken veel gebruik van design thinking om studenten een duidelijk kader te bieden – een co-creatieve manier om complexe problemen aan te pakken. Sommige studenten hebben hier vanuit hun opleiding al meer ervaring mee dan anderen, en kunnen anderen assisteren. Het is belangrijk dat ze begrijpen dat het proces niet lineair is; je moet voortdurend terugkeren naar het probleem en soms zelfs opnieuw beginnen. We proberen studenten aan te moedigen echt iets eigens van te maken, zodat zij ook de intrinsieke motivatie hebben om eraan te werken. Het resultaat is een oplossing voor het probleem, waarin al deze factoren worden meegenomen.’
Je doet onderzoek naar living labs, wat maakt zo’n leeromgeving anders dan regulier onderwijs?
‘Een van de kernprincipes van leren in een living lab is leren omgaan met onzekerheid en vaagheid die het werken aan authentieke, complexe vraagstukken met zich meebrengt. Het is belangrijk dat studenten deze ervaringen kunnen opdoen, omdat het werk in de echte wereld nooit zo voorspelbaar is als in een leeromgeving. Mijn onderzoek richt zich daarom op dit aspect: omdat ik geloof dat dat heel goed is voor de ontwikkeling van studenten om dit tijdens de opleiding al te ervaren. Tegelijkertijd is het belangrijk om als coaches de studenten goed te begeleiden in dit proces, zodat ze zich niet onveilig voelen of overweldigd raken, en daardoor vastlopen.
Je schreef ook mee aan het boek Learning in a living lab, wat kunnen lezers daarin vinden?
In ons boek belichten we alle aspecten van het living lab-onderwijs, inclusief interdisciplinaire samenwerking en de aanpak van complexe problemen – ook wel ‘wicked problems’ worden genoemd.
Kun je een voorbeeld geven van zo’n ‘wicked problem’?
‘Een ‘wicked problem’ is eigenlijk een term die al vrij lang bestaat – vermoedelijk bedacht in de jaren 70. Het wordt gebruikt om bepaalde maatschappelijke problemen te beschrijven die zó complex zijn dat ze niet gemakkelijk gedefinieerd kunnen worden. Deze problemen zijn niet op te lossen binnen één discipline en hebben vaak meerdere lagen die moeten worden bekeken. Bovendien zijn ze vaak een voortdurend proces, in plaats van iets wat binnen een vastgestelde periode kan worden opgelost. Een klassiek voorbeeld van een wicked problem is het klimaatvraagstuk. Ook in de buurt en in de wijk, zoals we bij Sluislab zien, komen veel van deze complexe problemen voor. Neem bijvoorbeeld gentrificatie, wat een typisch ‘wicked problem’ is omdat het niet eenvoudig op te lossen is en geen duidelijk kader heeft. De mate van complexiteit van de vraagstukken verschilt per partner en per project, maar het is belangrijk dat studenten in ieder geval een idee krijgen van de uitdagingen die voortkomen uit deze complexiteit.’
De ondertitel van je boek is knowing what to do when you don’t know what to do, hoe ga je om met die onzekerheid?
‘Als coach zie ik dat de dynamiek tussen veiligheid en onzekerheid bij studenten per semester en per student verschilt. Één van de coaches die ik dit semester heb gesproken, benadrukte het belang van het opbouwen van vertrouwen aan het begin van het semester. Dit vertrouwen creëert een basis waarop studenten zich comfortabel genoeg voelen om hun onzekerheden te uiten, en vormt het fundament voor de rest van het semester. Studenten vinden het fijn wanneer coaches laten zien dat zij ook menselijk zijn, het soms niet weten, en fouten durven te maken. Dat draagt bij aan een gevoel van gelijkwaardigheid tussen coach en student.
Vertrouwen is niet alleen belangrijk tussen de coach en de student, maar ook tussen de studenten onderling en tussen de studenten en de externe partners. De partners moeten soms leren om uit hun traditionele opdrachtgeverrol te stappen en op een gelijkwaardig niveau samen te werken met de studenten. Daarin moeten ze vertrouwen op de capaciteiten van de studenten en in hun vermogen om effectieve communicatie te hebben, zelfs als dit soms gepaard gaat met trial-and-error en fouten maken, wat een essentieel onderdeel is van het leerproces.’
Bij het Sluislab staat placemaking centraal, kun je daar wat meer over vertellen?
‘Natuurlijk! Placemaking draait om het gezamenlijk creëren van een plek, zoals de naam al aangeeft. In plaats van dat bijvoorbeeld de gemeente beslist om ergens een volleybalveld neer te leggen, betrekken we door middel van placemaking de buurtbewoners en de toekomstige gebruikers van die plek erbij. Dit zie je op diverse locaties in Nederland en daarbuiten al gebeuren. Gebiedsmakelaars spelen hierbij vaak een cruciale rol, omdat zij verbonden zijn met lokale organisaties en bewoners. Ze verzamelen input van mensen die de plek zullen gebruiken, of het nu gaat om renovatie van een bestaande locatie of om het plannen van een nieuwe ruimte.
Het doel is om zoveel mogelijk diverse stemmen te laten horen, niet alleen van degenen die normaal gesproken op bewonersavonden verschijnen, maar ook van mensen die niet willen komen of er niet van op de hoogte zijn. Hierbij worden verschillende methoden gebruikt, variërend van traditionele bewonersavonden tot het verspreiden van flyers en posters, of gewoon het aanspreken van mensen op verschillende plaatsen in de buurt, zoals plekken waar ouders en kinderen vaak samenkomen of een skatepark.’
Wat zie je dat studenten uit een minor bij het Sluislab halen?
‘We horen vaak dat studenten heel enthousiast zijn over het volgen van de minor bij het Sluislab. Studenten werken voor het eerst samen in interdisciplinair teamverband en krijgen veel vrijheid. Het doel is om studenten voor te bereiden op de toekomst, hun vaardigheden te versterken en wat we ook wel future skills noemen, te ontwikkelen. Ze leren anders te denken en krijgen mogelijk een betere aansluiting op het werkveld, omdat ze leren omgaan met complexe problemen.
Het meedraaien in een living lab vergroot daarmee hun employability, wat inhoudt dat ze breder inzetbaar zijn en beschikken over zowel algemene als gespecialiseerde vaardigheden. Ze worden zogezegd een ‘T-vormige professional’, waarbij ze zowel horizontaal (breed inzetbaar) als verticaal (gespecialiseerd in een bepaald thema) vaardigheden ontwikkelen.
Daarnaast leren studenten ook zelfstandigheid te tonen, omdat ze worden blootgesteld aan situaties waarin ze zelf moeten beslissen en handelen. Sluislab biedt daarin een gecontroleerde omgeving voor experimenteren, durven de sprong te wagen en leren omgaan met die onzekerheid: het comfortabel worden met ongemak.’
4 mei 2024